Inleiding:
Dialect is kenmerkend is voor een dorp en/of streek en dus ook voor Loil. Steeds minder inwoners groeien hier mee op. Om hen toch (weer) nader kennis te laten maken met de dialecttaal hieronder het waargebeurde verhaal ‘De schooier en de melktuiten’.
Het gaat onder meer over het dagelijks leven op een boerderij in Loil, de gezinssamenstelling, de melklevering naar de Didamse roomboterfabriek en meer

Dit als vermaak of misschien ter verbreding van de woordenschat of talenknobbel vanaf vandaag op de website www.loil.nl als luisterverhaal en daarnaast, taal technisch niet helemaal verantwoord, uitgeschreven in het dialect en in het Nederlands. De namen zijn verzonnen.

Laat weten wat je er van vindt en of het voor herhaling vatbaar is?

Klik voor het dialectluisterverhaal ‘De schooier en de melktuiten’ op het pijltje in de balk hieronder:

Geschreven in het dialect:

De schooier en de melktuiten

Tiedbeeld:

Ik beschrief eers de tied, de joaren 60 van de veurige eeuw, waarin onderstoande verhaal ut zich afspölt:
In en um Lool stonge völ kleine boerebedriefkus. Hier woonde vaak un huusholling met kinder bi’j grootvader en grootmoeder, meestal vat en moet genuumd, in. Ok ongetrouwde  bruurs of zusters bleve dur bi’j inwone. Met un trop kinder durbi’j was ut un drukke boel.
De boerderi’j bestong vaak ut un paar bunder grond, un stel verkens, un trop tuutte, un bietje jongvee en un stuk of vijf melkbeeste. Umdat de boerderi’j te klein was um van te leave, ging de boer ook buutenshuus werke. Duk mos zoéén smergens veur zeuven uur al noar zien werk. Mor veurentied mos hi’j ut vee verzurg hemme en de beeste gemolke zun. At hi’j ‘soavunds um un uur of vijf weer tuus kwam van ut werk, stong ut eate gebloaze op toafel, want dan kon hi’j zo gauw meugeluk weer aan de gang. Ut was hard werke!

De roomboterfabriek Didam in 1920. Deze stond naast de apotheek in de Spoorstraat (Fotocollectie Fam. Th. Wigman, afkomstig van de site van OVD, Didam)

Ut melke van de beeste dee’j hi’j met de hand. As hi’j ut beest leag had, goat hi’j de melk uut de emmer, deur un zeef, in un melktuit. De volle tuite met melk wiere iedere dag bij de uutrit aan de weg gezet.
De melkri’jer haalde met peerd en wagen de tuiten op en brach ze noar de botterfabriek in Diem. Op iedere tuit stong un nummer. Ieder boer had zien eigen tuitnummer, zoda ze op de fabriek wisten wie de melk leverde. Op de fabriek wier de tuit leag gegoate in un grote kuup, wier de tuit schoon gespuuld en leag weer op de wage van de melkri’jer gelaje. Den brach ze weer terug noar de boerderi’j.Ens in de weak brach hij ok de melktuutjes rond  bi’j’de boeren met doarin ut melkgeld veur de levering van de veurige weak. Duk kreeg hi’j dan weakelijks bi’j afgifte een sigaar as beloning.

Landlopers, bedelaars of toen platweg ‘schooiers’ geneumd, gingen iedere dag de huuzen langs veur wat te eate of un paar cente. Disse lu’j harre gin beste naam. Zillie ware de eerste verdachte bi’jéén inbroak, diefstal of roveri’j. Bi’j de meeste huuze wiere ze dan ok weg gejaag.

Tot zover ut beeld van die tied. Now ut verhaal woar ut umgeet:

Herman had ok un boerderi’jke zoas hierboave beschreve. Gi’j kwam dur bi’j oaver un uutweg van wel vieftug meter. Veur dat Herman smargens noar het werk ging, had hi’j de beesten al gemolken en brach hi’j met de fietskar de  volle tuiten met melk, noar de harde weg, veuraan de uutrrit, en ging dan noar zien baas.
Herman, zien vrouw, twee kleine jungkes en twee kleine deerntjes, woonden bi’j Vat en Moet in. Hierbi’j ok nog Gradus, un ongetrouwde zwoager, van ongeveer veertig joar, die,  zoas wi’j dat now zegge, geestelijk zwoar beperkt was. Hi’j kon bi’jnoa niet proate en begrep weinig.

Wat ze Gradus wel geleerd harre was, dat hi’j iedere dag de leage tuite veuraan de lange uurtrit op mos hale. As iemand zei: “Gradus, tuiten”, sprong hi’j oaverend uut zien luie stoel. Hi’j rende oaver de uutrit, luudkeals roepend “broom, broom broom…”; woarmet hi’j un bromfiets noa de’j.
Veuraan de uutrit grep hi’j dan de fietskar. gooide, zonder de kar los te loate, de tuiten op de kar  en rende as ‘bromfiets’ werum. Zo ging ut, op de zondag noa, iedere dag.

Op un dag, ut was ongeveer de tied um de tuiten op te hale, kwam un ‘schooier’ deur de uutweg op ut boerderi’jke an. Vat zag um ankomme, bedach zich niet en riep: ”Gradus, tuiten”. Gradus oaverend, vloag noar buute en rende, luudkeals roepend ‘ broom, broom, broom…’, deur de uutweg. De ‘schooier’ zag doar un grote kearl, hard schreeuwend, op zich aankomme rennen. Hi’j, schrok zich un ongeluk,  dreaide zich zo schieluk um dat hi’j de boksegulp bi’jnoa achter op de kont had zitten en miek dat weg kwam. Ze hemme um dur nooit meer gezien.

Vertaling in het Nederlands:

De bedelaar en de melkbussen

Ik beschrijf eerst de tijd, de jaren 60 van de vorige eeuw, waarin onderstaande verhaal zich afspeelt:
In en om Loil stonden veel kleine boerderijtjes. Hier woonde vaak een gezin met kinderen bij opa en oma, die ze vaak ‘vat’ (= vader) en ’moet’ (=Moeder , noemden. Ook ongehuwde broers en zussen bleven er bij wonen. Met een stel kinderen erbij was het erg druk.
De boerderij bestond vaak uit een paar hectare grond, een paar varkens, een aantal kippen, wat jongvee en ongeveer 5 melkkoeien. Omdat de boerderij te klein was om een bestaan uit te halen, werkte de boer ook buitenshuis. Vaak moest zo iemand ‘s-morgens voor 7 uur al naar dat werk.  Maar voordien moest hij het vee verzorgd hebben en de koeien gemolken zijn. Als hij dan ’s-Avonds rond 5 uur weer thuis kwam, stond het eten afgekoeld op tafel, want hij moest zo snel mogelijk weer aan de slag. Het was hard werken!

Melkrijder Jan Pruis uit Loil met zijn wagen vol melkbussen op weg naar de melkfabriek (Fotocollectie: OVD Didam)

Het melken van de koeien werd met de hand gedaan. Als het uier leeg was, goot hij de melk vanuit de emmer, door een zeef, in een melkbus. De volle melkbussen werden dagelijks bij de uitrit langs de weg gezet.
De melkrijder haalde met paard en wagen de bussen op en bracht ze naar de melkfabriek in Didam. Op iedere melkbus stond een busnummer. Iedere boer had zijn eigen busnummer, zodat ze op de melkfabriek wisten wie de melk leverde. Op de fabriek werd de melkbus leeg gegoten in een grote kuip, werd de melkbus schoon gespoeld en leeg weer op de wagen van de melkrijder gezet. Die bracht ze weer terug naar de boerderij.
Eénmaal per week bracht de melkrijder ook een enveloppe naar de boeren met daarin het geld voor de levering van de vorige week. Vaak kreeg hij dan wekelijks bij overhandiging een sigaar als beloning.

Landlopers, bedelaars of destijds platweg ‘schooiers’ genoemd gingen dagelijks de huizen langs voor iets te eten of wat geld. Deze lieden hadden geen goede reputatie. Zij waren de eerste verdachte bij inbraak, diefstal of berovingen. Bij de meeste huizen werden ze dan ook verjaagd.

Tot zover het beeld van die tijd. Nu het verhaal waar het om draait:

Herman had ook een boerderijtje, zoals hierboven beschreven. Je kon er komen over een lange uitweg van wel 50 meter, Voordat Herman ‘s-morgens naar zijn werk ging, had hij de koeien al gemolken en bracht hij met een fietskar de volle melkbussen naar de verharde weg, vooraan de uitrit, en ging naar zijn baas.
Herman, zijn vrouw, 2 kleine jongens en 2 kleine meisjes, woonde bij opa en oma in. Hierbij ook nog Gradus, een ongehuwde zwager, Gradus, een ongehuwde zwager van ongeveer 40 jaar, die, zoals wij het nu zeggen, geestelijk zeer beperkt was. Hij kon bijna niet praten en begreep weinig.

Wat ze Gradus wel geleerd hadden was, dat hij iedere dag de lege melkbussen vooraan de lange uitrit op moest halen. Als iemand zei: “Gradus melkbussen”, sprong hij op uit zijn luie stoel, Hij rende over de uitrit, luidkeels roepend “broom. Broom, broom…”; waarmee hij een brommer imiteerde.
Aan het begin van de uitrit pakte hij dan de fietskar, gooide, zonder de kar los te laten, de melkbussen op de kar en rende als ‘bromfiets’ weer terug. Zo ging het, buiten de zondag, iedere dag.

Op een dag, het was ongeveer tijd om de melkbussen op te halen, liep een ‘schooier’ over de uitweg richting de boerderij. Opa zag hem aan komen lopen, bedacht zich niet en riep: “Gradus, melkbussen”. Gradus sprong op, vloog naar buiten en rende. luidkeels roepende “broom, broom, broom…’, door de uitweg.
De ‘schooier’ zag hem aan komen rennen. Hij schrok zich te pletter, draaide zich zo snel om dat hij de gulp van zijn broek bijna op achter op zijn kont had zitten en maakte dat hij weg kwam. Ze hebben hem er nooit meer gezien.