(Hoewel geen naam van de schrijver is vermeld, is de auteur vrijwel zeker Ton Bolder geweest)

De zo vredig door het landschap kabbelende IJssel (op zijn Loils:   ‘Iessel’) met zijn uiterwaarden, levert telkens wisselende en  ver-rassende vergezichten op. Als je daar enigszins oog en gevoel voor hebt, kun je daarvan in een wonderlijke gemoedstoestand van welbehagen komen te verkeren.

Tijdens de jaarlijkse sacramentsprocessie in Bingerden, in de hoogtijdagen van het Rijke Roomse Leven, overkwam mij dat et-telijke keren. Heel de buurtschap ̵ bestaande uit een steenfabriek en wat huizen en boerderijen, verspreid over de immense weidsheid van het buitengebied ̵ liep dan uit. Want het was de enige keer in het jaar dat een muziekcorps in het gehucht aan de IJssel zijn muzikale kunsten ten toon spreidde. Nog wel hèt corps dat in de wijde omgeving een grote naam en faam had opgebouwd als het om processiemuziek ging: het Loilse Amicitia.

Ik ging daar speciaal naar toe om de processiemars te horen spelen, een mars die elders hoogst zelden ten gehore werd gebracht. Om welke reden juist die mars me zo aansprak, was denk ik een niet te verklaren samenhang van een aantal dingen. Zoals: de statige en majestueuze klanken in een heel strak ritme, een bonte stoet van devoot prevelende gelovigen over een kronkelige landweg, gecombineerd met het schilderachtige silhouet van de steenfabriek. Doch vooral: de IJssel, flonkerend als een blauwachtig lint in het landschap, volkomen in harmonie met fascinerende wolkenvelden, liet mijn hart bonken van gelukzaligheid. Een gevoel dat voor mij het aardse oversteeg en daarmee een hemelse dimensie kreeg. Na een processiedagje ‘kicken’ in Bingerden kon ik er weer een jaartje tegen, had ik het gevoel dat het met mijn geloofsleven wel snor zat, dat er écht meer was tussen hemel en aarde. En… dat er wel een God moest bestaan.

Als de processie voorbij was schakelde Amicitia moeiteloos over op een geheel ander repertoire. In de kantine van de steenfabriek verzamelde zich dan het grootste deel van de processiegangers. Er was muziek in het ‘darp’ en daar wilden ze met volle teugen van genieten. Het eerste nummer, beginnend met de volgende tekst, was meestal:

Aan d’ oever van de IJssel staat een veerhuis
daar woonde een meisje, Greetje was haar naam…

De eerste maten waren nauwelijks weggeëbd of de beentjes gingen met veel hartstocht van de vloer. Amicitia (live in Bingerden aan de ‘Iessel’) was na het muzikaal begeleiden van de processie de gangmaker van het jaarlijkse lokale vertier en dansplezier. De Bingerdense Greetjes en Greten namen doorgaans het voortouw als er weer een nieuw muzieknummer werd ingezet. Tussen de walsen en polka’s door kregen de mannen van Amicitia het nodige spirituele vocht aangeboden. De Loilse muzikanten waren zogezegd uitzonderlijk populair bij de plaatselijke bevolking, vandaar. Hoewel de getoonde ingetogenheid tijdens de processie in schril contrast stond met de uitbundigheid nadien, ervoer iedereen dat als één van de vele rituelen die zo kenmerkend zijn voor geloofs-uitingen.

Als de Angelusklok*) had geslagen was dat het sein de feestelijkheden te beëindigen. De glazen en glaasjes werden geledigd, de kantine weer in ordentelijke staat gebracht, handen geschud en met de groet: ‘tot volgend jaor maor weer’ werd er afscheid ge-nomen, en kon de terugreis naar Loil beginnen. Allereerst moest daarbij de IJssel worden overgestoken. Dat gebeurde per roeiboot. Op de voorplecht was steevast plaats ingeruimd voor de grote trom, daarnaast Amicitia’s vaandeldrager. In fiere houding trotseerde hij – in volmaakte eenheid met het vaandel – als evenknie van Karel Doorman, de woelige baren. (Hoewel die fierheid enigszins afhankelijk was van het aantal geconsumeerde alcoholische versnaperingen.)

Zo kon het gebeuren dat bij een meer dan stevige bries het vaandel als zeil fungeerde. De roeiboot raakte daardoor geheel uit koers. Hoe de ‘bemanning’ ook kenbaar maakte dat het zeil c.q. vaandel gestreken moest worden, het was tegen dovemansoren gericht. De vaandeldrager, die een behoorlijke dosis eigenzinnigheid niet ontzegd kon worden, bleef volharden in zijn houding. De boot kwam een paar honderd meter verder aan wal dan de be-doeling was. Vloekend en tierend uitte hij daarover zijn ongenoegen aan zijn muzikale companen: ‘Können gillie nog niet ens zo’n rotbootje sturen? Now mot ik gvd dat hele end lopen naor de brommer. Had ik ollie maor laoten verzupen, stelletje klote-klappers’.

Deze en nog andere brute verbale verwensingen waren geheel in strijd met de sereniteit van de sacramentsprocessie. Maar ook illustrerend voor het feit dat het leven nu eenmaal uit (kleurrijke) tegenstellingen bestaat. Alleen hebben we vaak moeite om daar goed mee om te gaan. De muzikanten bleken dat wel te kunnen, zij onderkenden het onheilspellende gevaar van het korte lontje en reageerden met een verzoenende glimlach, waarmee waarschijnlijk ‘de zeeslag bij Bingerden’ is voorkomen…

Beelden en ervaringen uit het verleden focussen zich soms op details en kunnen daarmee de werkelijkheid vervormen. Maar ondanks dat (of juist dankzij) kunnen ze, tientallen jaren na dato, juist dat speciale gevoel dat een voorval of gebeurtenis zo bijzonder of uniek maakt, weer oproepen. De processie van Bingerden liet mij beseffen dat geloven en blijmoedigheid in elkaars ver-lengde (kunnen) liggen.

‘Aan de oever van de IJssel’ ligt nog steeds mijn meest dierbare geloofsherinnering. Een ‘goddelijk’ juweeltje, voor altijd in mijn geheugen gegrift…

*) Het luiden van de Angelusklok was een oud katholiek gebruik. Driemaal daags: ’s morgens 6 uur, 12 uur ’s middags en 6 uur ’s avonds, werden de gelovigen door klokgelui opgeroepen om hun werkzaamheden te onderbreken om het ‘Engels des Heren’ (ofwel het Angelus) te bidden. Het Angelusklokje was de kleinste klok van een gelui (aantal klokken) met als kenmerk dat het de hoogste toon had.